Een decennium van lage lonen: werknemers in de sociale dienstverlening verdienen nog steeds ongeveer een vijfde minder dan het gemiddelde
Gepubliceerd: 2 October 2025
In de 10 jaar van 2014 tot 2024 is het aantal werknemers in de sociale dienstverlening in de EU gestegen van 8 miljoen naar 10 miljoen. Zij maken nu 5% van de totale beroepsbevolking van de EU uit. Tegelijkertijd kampt de sector met een tekort aan arbeidskrachten en wordt hij nog steeds gekenmerkt door lage lonen – ongeveer 20 % lager dan het gemiddelde loon in de economieën van de lidstaten als geheel. Maatregelen om alleen de beloning aan te pakken zullen waarschijnlijk niet doeltreffend zijn als ze niet gepaard gaan met verbeteringen in de arbeidsomstandigheden.
Het werk in de sociale dienstverlening kan worden onderverdeeld in maatschappelijk werk zonder huisvesting (bv. thuiszorg, voor- en vroegschoolse educatie en opvang (OOJK)) en residentiële zorg. Meer dan tweederde van de maatschappelijk werkers verleent langdurige zorg, terwijl het grootste deel van de rest betrokken is bij voor- en vroegschoolse opvang. De grootste groei heeft zich voorgedaan bij sociale werkactiviteiten zonder huisvesting, als gevolg van beleidsverschuivingen in de lidstaten, zoals die om ouderen in staat te stellen langer thuis te wonen in plaats van in residentiële zorg. Dit is in overeenstemming met de Europese pijler van sociale rechten, waarin de rol van thuiszorg en gemeenschapsdiensten wordt benadrukt. Wat de demografische beroepsbevolking betreft, is meer dan een derde (38%) van de werknemers in de sociale dienstverlening 50 jaar of ouder - een stijging van 4,6 procentpunten sinds 2014. Iets meer dan vier vijfde (81%) van de werknemers in de sociale dienstverlening is vrouw – een daling van 1,5 procentpunt sinds 2014, na een periode van constant hoge percentages vrouwen die in de sector werken sinds 2008 (het vroegste jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn).
In de lidstaten is het gemiddelde loon van werknemers in de sociale dienstverlening de afgelopen tien jaar ongeveer 20 % lager geweest dan het gemiddelde loon in de economieën van de lidstaten als geheel. Deze loonkloof nam van 2014 tot 2018 iets af, maar nam van 2018 tot 2022 weer toe (figuur 1). In de gezondheidszorg daarentegen ligt het loon consequent en in toenemende mate boven gemiddelde nationale loon - met 11.2% in 2014, 17.3% in 2018 en 20.9% in 2022.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat in 2024 gemiddeld 37% van de werknemers in de sociale dienstverlening het gevoel had dat ze niet naar behoren werden betaald, rekening houdend met de inspanningen en prestaties in hun werk, vergeleken met 26% van de werknemers in andere sectoren dan de sociale dienstverlening. (Deze bevindingen zijn gebaseerd op Analyse door Eurofound van de gegevens van de Europese enquête naar de arbeidsomstandigheden (EWCS) van 2024 voor de 23 lidstaten waar meer dan 20 werknemers in de sociale dienstverlening werden ondervraagd. De landen met kleinere steekproeven van werknemers in de sociale dienstverlening (Cyprus, Griekenland, Hongarije en Slowakije) werden uitgesloten van de analyse op betrouwbaarheid.)
Social services workers’ pay as a percentage of national average pay, 2014, 2018 and 2022 (EU)
Mean hourly pay; average of Member State proportions; NACE 87 and 88 as a proportion of all sectors (excluding public administration, defence, compulsory social security); pay is compared with that of all workers (if compared with ‘other’ workers, the difference is greater). Social services workers are over-represented in countries with better working conditions. The relative pay of social services workers in the EU as a whole may therefore be pushed up by the relative pay in those countries with the greatest numbers of such workers. What is reported, therefore, is the average pay of social services workers in each Member State as a proportion of average pay in that same Member State ‒ and the average of all these national proportions ‒ rather than the average for all social services workers in the EU.
Source: Eurofound’s analysis of Eurostat’s Structure of Earnings Survey (EU-SES) data, extracted June 2025
De beloning verschilt tussen werknemers in de sociale dienstverlening, afhankelijk van bijvoorbeeld de subsector, het beroep/het beroep en het land. Werknemers in de residentiële zorg worden gemiddeld beter betaald dan werknemers in sociale sector zonder huisvesting (ze verdienen 18,7 % minder dan het gemiddelde in de economieën van de lidstaten als geheel, vergeleken met 22,7 % minder), hoewel de lonen in de eerste helft zijn gedaald en in de tweede zijn gestegen van 2018 tot 2022. Werknemers in beroepen die weinig of geen formele opleiding vereisen, worden het slechtst betaald. Het gaat om – afhankelijk van het land – om (sociaal) verzorgers of assistenten, kinderverzorgers en assistent-verpleegkundigen.
Werknemers met beroepskwalificaties krijgen in andere sectoren vaak meer betaald dan in de sociale dienstverlening. In 2022 verdienden gezondheidswerkers (die in de economieën van de lidstaten als geheel beter worden betaald dan het gemiddelde) bijvoorbeeld 15 % meer dan het gemiddelde in de sociale dienstverlening, maar 60 % boven het gemiddelde elders. Uit eerder onderzoek van Eurofound bleek ook dat verpleegkundigen met dezelfde ervaring en hetzelfde profiel doorgaans beter betaald worden in de zorg dan in de langdurige zorg. De best betaalde maatschappelijk werkers zijn onder meer therapeuten, gespecialiseerde verpleegkundigen en maatschappelijk werkers. Zij worden echter minder goed betaald dan relatief goed betaalde beroepsbeoefenaren in andere sectoren en/of dergelijke goedbetaalde beroepsbeoefenaren komen vaker voor in andere sectoren dan in de sociale dienstverlening. Dit blijkt uit het feit dat het verschil tussen het mediane loon (d.w.z. het "middelste getal") van alle werknemers in de sociale dienstverlening en dat van alle andere werknemers kleiner is dan het verschil in gemiddeld loon; dit laatste wordt in andere sectoren door een groep beter betaalde werknemers meer opgedreven dan in de sociale dienstverlening.
Uit EU-SES-gegevens uit 2018 blijkt dat de beloning van werknemers in de sociale dienstverlening in alle lidstaten lager is dan het gemiddelde en met meer dan 10 % in alle lidstaten op drie na: Nederland, Oostenrijk en Luxemburg (figuur 2). Alle drie behoren tot de landen waar de dekking in het kader van overeenkomsten met de sociale partners het hoogst is.
Social services pay as a proportion of national average pay, by Member State, 2022 and change since 2018 (%)
Green indicates an increase of 2 or more percentage points, red a decrease of 2 or more percentage points and yellow a change either way of 2 or less percentage points compared with national average pay; (absolute) mean hourly wages decreased in Greece and Malta only.
Source: Eurofound’s analysis of EU-SES data, extracted June 2025
Voor de meeste lidstaten hebben de SES-gegevens alleen betrekking op werknemers in dienst van zorgaanbieders met ten minste 10 werknemers. Terwijl de meeste aanbieders minder dan 10 werknemers in dienst hebben – zowel in maatschappelijk werk zonder huisvesting (85%) als in residentiële zorg (51%) – hebben aanbieders met ten minste 10 werknemers het grootste deel van het personeelsbestand in dienst: respectievelijk 91% en 98% (op basis van de analyse van Eurofound van de structurele bedrijfsstatistieken van Eurostat uit 2022). Een groep werknemers die over het algemeen niet door deze gegevens wordt gevangen, zijn deomestische zorgmedewerkers, inclusief inwonende verzorgers (degenen die in het huishouden wonen van de persoon of personen voor wie ze zorg verlenen). Ze ervaren vaak het laagste loon en de slechtste arbeidsomstandigheden.
Werknemers in de sociale dienstverlening wonen vaker dan andere werknemers in huishoudens die moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen: 31% versus 25%, volgens gegevens van EWCS 2024. Deeltijdwerk komt in de sociale dienstverlening veel vaker voor dan in de meeste andere sectoren. Werknemers in de sociale dienstverlening werken daarom minder betaalde uren per maand, wat betekent dat het verschil in gemiddeld maandloon in vergelijking met dat van andere werknemers zelfs groter is dan het verschil in uurloon. Veel maatschappelijk werkers kunnen alleen een deeltijdse baan aannemen vanwege hun eigen zorgtaken, bijvoorbeeld voor kinderen of oudere familieleden. Een betere toegang tot kinderopvang en langdurige zorg voor deze werknemers zou hen in staat kunnen stellen meer uren te werken en zo meer te verdienen.
Of het loon al dan niet voldoende is, hangt af van hoeveel mensen moeten verdienen om hun uitgaven te dekken. Huisvestingskosten staan centraal. Wanneer de zorglonen op nationaal niveau worden vastgesteld, kan dit met name problemen opleveren voor werknemers die in gebieden met hoge huisvestingskosten wonen, met name grote steden, en die geen toegang hebben tot sociale huisvesting. Het kan ook bijdragen aan personeelstekorten in de sociale dienstverlening. Huisvestingsbeleid kan helpen, vooral als het gericht is op het vergroten van het aanbod door nieuwbouw, het verminderen van leegstand, het renoveren van woningen en het beter aansluiten van de woningvoorraad op werk en diensten. Andere beleidsmaatregelen die kunnen helpen, naast het verbeteren van de lonen en het verlagen van de huisvestingskosten, zijn onder meer het verlagen van de kosten van energie, kinderopvang, onderwijs, vervoer en gezondheidszorg.
Het aandeel werknemers in de sociale dienstverlening dat in de EWCS van 2024 'loon en secundaire arbeidsvoorwaarden' noemde als een van de drie belangrijkste gebieden waarop ze graag verbeteringen zouden zien, is zeker hoog, namelijk 68,8%, maar het is slechts iets hoger dan onder andere werknemers (68,6%). Dit weerspiegelt echter de mening van echte sociale dienstverleners, en niet die van werknemers die ervoor hebben gekozen om niet in de sector te werken of die deze hebben verlaten. Loon kan daarom een nog belangrijkere factor zijn bij het aantrekken van werknemers dan dit aandeel doet vermoeden. Het loon van werknemers in de sociale dienstverlening ligt vaak op of net boven het minimumloon. De verhoging van het algemene minimumloon verbetert dus de loonvoorwaarden, onder meer door de lonen boven het minimum te drijven.
Beleidsmakers moeten kijken naar het verbeteren van de arbeidsomstandigheden die verder gaan dan alleen loon, om werknemers aan te trekken en te behouden. Maatregelen om personeelstekorten aan te pakken, zoals financiële prikkels om na de pensioengerechtigde leeftijd door te werken of aanwervingscampagnes, hebben een beperkte doeltreffendheid als ze niet gepaard gaan met verbeteringen in de arbeidsomstandigheden.
Gezondheid en veiligheid op het werk, met inbegrip van geestelijke gezondheid, wordt genoemd als een van de gebieden waarop verbeteringen nodig zijn door meer werknemers in de sociale dienstverlening (30,9%) dan andere werknemers (23,4%). Fysieke risico's die specifiek zijn voor de sector (zoals het tillen van mensen en het werken met besmettelijk materiaal zonder voldoende bescherming) moeten uiteraard worden aangepakt, maar de sector onderscheidt zich echt door de risico's voor de geestelijke gezondheid van werknemers, zoals slecht gedrag op de werkplek en emotionele uitputting door hun werk. Door werknemers meer invloed te geven op hun werkschema's, kunnen andere problemen die werknemers in de sociale dienstverlening ervaren, worden verminderd.
Het verbeteren van de arbeidsomstandigheden kan echter een uitdaging zijn. Voor sociale werkactiviteiten die plaatsvinden bij de gebruiker van de dienst thuis, is de werkplek die thuisomgeving, die moeilijk te reguleren is. De snelle groei van het personeelsbestand in de thuiszorg vergroot de urgentie om deze uitdaging aan te gaan. Sommige maatregelen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden kunnen ook moeilijk te verenigen zijn met het bieden van de gewenste regelingen voor flexibele zorg. Een betere personeelsbezetting kan deel uitmaken van de oplossing om bepaalde arbeidsomstandigheden te verbeteren, zoals die met betrekking tot gezondheid en veiligheid op het werk, met inbegrip van geestelijke gezondheid. Om de nodige werknemers aan te trekken en te behouden, moeten echter eerst de algemene arbeidsomstandigheden worden verbeterd.
Het is ook van cruciaal belang om desegregatie van vrouwen in deze laagbetaalde sector aan te pakken, onder meer door stereotypen over zorgverlening vanaf jonge leeftijd aan de kaak te stellen. Het feit dat vrouwen oververtegenwoordigd zijn in de sociale dienstverlening betekent ook dat vrouwen onevenredig zwaar worden getroffen door de geestelijke gezondheidsproblemen die gepaard gaan met maatschappelijk werk. Nogmaals, de snelle groei van de sector vraagt om meer aandacht voor dit probleem, aangezien een slechte geestelijke gezondheid aanzienlijke kosten met zich meebrengt, zowel monetair als niet-monetair, voor de getroffen individuen en voor de samenleving als geheel.
In het 2026-project van Eurofound op het gebied van langdurige zorg, gezondheidszorg en voor- en vroeg- en vroegonderwijs zullen deze sectoren worden onderzocht in termen van arbeidsomstandigheden en de toegang van mensen tot en de kwaliteit van sociale diensten.
Eurofound beveelt aan om deze publicatie als volgt te citeren.
Eurofound (2025), Een decennium van lage lonen: werknemers in de sociale dienstverlening verdienen nog steeds ongeveer een vijfde minder dan het gemiddelde, artikel.
14 December 2020
Long-term care workforce: Employment and working conditions
The long-term care (LTC) sector employs a growing share of workers in the EU and is experiencing increasing staff shortages. The LTC workforce is mainly female and a relatively large and increasing proportion is aged 50 years or older. Migrants are often concentrated in certain LTC jobs. This report maps the LTC workforce’s working conditions and the nature of employment and role of collective bargaining in the sector. It also discusses policies to make the sector more attractive, combat undeclared work and improve the situation of a particularly vulnerable group of LTC workers: live-in carers. The report ends with a discussion and policy pointers on addressing expected staff shortages and the challenges around working conditions.
8 October 2020
Access to care services: Early childhood education and care, healthcare and long-term care
The right of access to good-quality care services is highlighted in the European Pillar of Social Rights. This report focuses on three care services: early childhood education and care (ECEC), healthcare, and long-term care. Access to these services has been shown to contribute to reducing inequalities throughout the life cycle and achieving equality for women and persons with disabilities. Drawing on input from the Network of Eurofound Correspondents and Eurofound’s own research, the report presents an overview of the current situation in various EU Member States, Norway and the UK, outlining barriers to the take-up of care services and differences in access issues between population groups. It pays particular attention to three areas that have the potential to improve access to services: ECEC for children with disabilities and special educational needs, e-healthcare and respite care.
28 January 2022
COVID-19 and older people: Impact on their lives, support and care
This report captures the impact of the COVID-19 crisis on the quality of life of older citizens, including the impact on their well-being, finances, employment and social inclusion. It explores the effects on the use of care services and older people’s reliance on other support. The report presents policy measures that have been implemented in EU Member States to support older people along all of the above-mentioned dimensions. These include measures to support independent living and schemes to support the labour market integration of older people or to prevent unemployment, all of which play a role in the quality of life of older citizens.
2 September 2025