Onderzoeksrapport

Minimumlonen in 2025: jaarlijkse evaluatie

Gepubliceerd: 21 July 2025

Deze publicatie bevat 20 figuren en 22 tabellen.

Het rapport van dit jaar presenteert de minimumlonen voor 2025 en hoe deze in 2024 zijn vastgesteld en verhoogd. Het bevat informatie over landen met en zonder nationale minimumlonen. Daarnaast biedt het het eerste vergelijkende overzicht van de wijze waarop de lidstaten de richtlijn minimumlonen hebben omgezet en worden nieuwe ramingen gepresenteerd van het percentage minimumloners en hun vermogen om zich huisvesting te veroorloven. Ten slotte is het een samenvatting van het onderzoek naar minimumlonen dat in 2024 is gepubliceerd.

Loading PDF…

  • De minimumlonen zijn in 2025 in de meeste EU-landen aanzienlijk gestegen. In de meeste gevallen overtroffen deze stijgingen de inflatie, wat resulteerde in een stijging van de koopkracht onder minimumlonen.

  • De minimumlonen zijn de afgelopen twee decennia in veel landen blijven stijgen, wat heeft geleid tot structurele verbeteringen in de nationale minimumlonen ten opzichte van de gemiddelde en mediane lonen. Dit heeft de billijkheidsdimensie van toereikendheid vergroot, aangezien de lonen van minimumloners over het algemeen meer zijn verbeterd dan die van andere werknemers.

  • De meeste lidstaten hebben de EU-richtlijn minimumlonen omgezet in nationaal recht, hoewel enkele het proces medio 2025 nog niet hadden afgerond.

  • Wijzigingen in de nationale minimumloonregels waren meestal incrementeel in plaats van radicaal. Wat de toereikendheid betreft, kozen de meeste landen voor de eenvoudigste optie: de vaststelling van "indicatieve referentiewaarden" die gekoppeld zijn aan mediane of gemiddelde lonen – die over het algemeen dicht in de buurt komen van de voorbeelden die in de richtlijn worden genoemd.

  • Stijgende huisvestingskosten hebben invloed op de toereikendheid van het minimumloon. Mensen met een minimumloon besteden een aanzienlijk groter deel van hun inkomen aan huisvesting (gemiddeld 34,8% versus 26,2%), en veel jonge mensen met een minimumloon kunnen het huis van hun ouders niet verlaten.

De meeste EU-lidstaten (22) hebben een nationaal minimumloon, dat – met enkele uitzonderingen en variaties – een unieke loonbodem is waaronder geen enkele werknemer kan worden betaald. Slechts vijf lidstaten (en Noorwegen) hebben geen nationaal minimumloon, maar in plaats daarvan (voornamelijk sectorale) collectief overeengekomen minimumbedragen, in combinatie met een hoge dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen.

Richtlijn (EU) 2022/2041 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie (hierna de "richtlijn minimumlonen"), die in 2022 is aangenomen, biedt een gemeenschappelijk kader voor de vaststelling van toereikende (wettelijke) minimumlonen, bevordert collectieve onderhandelingen over loonvorming en verbetert de effectieve toegang van werknemers tot hun rechten op bescherming door minimumlonen, indien daarin is voorzien in nationale wetgeving en/of collectieve arbeidsovereenkomsten. De lidstaten moesten de richtlijn uiterlijk op 15 november 2024 in hun nationale regelgeving omzetten. De meeste landen hadden dit proces eind 2024 (in ieder geval gedeeltelijk) afgerond. In 2023 heeft Denemarken (gesteund door Zweden) een beroep tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van de richtlijn ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. De uitspraak op dit verzoek wordt in 2025 verwacht.

Minimumloon in 2025

  • Het bruto nationaal minimumloon is tussen januari 2024 en januari 2025 gestegen in 21 van de 22 lidstaten met een nationaal minimumloon, waarbij Cyprus de enige uitzondering is waar het percentage ongewijzigd is gebleven. In de meeste Midden- en Oost-Europese lidstaten is het aantal aanzienlijk toegenomen: met bijna 23 % in Roemenië, 15 % in Kroatië en Bulgarije, 12 % in Litouwen, 10 % in Tsjechië en Polen, 9 % in Hongarije en Slowakije en 8 % in Estland.

  • Hoewel deze stijgingen lager waren dan die van het voorgaande jaar, in overeenstemming met de matiging van de inflatie, waren ze nog steeds aanzienlijk en resulteerden ze in de meeste landen in een toename van de koopkracht van minimumloners. De minimumlonen in reële termen stegen in de meeste landen, bleven grotendeels stabiel in enkele landen (Duitsland, Luxemburg, Frankrijk, Slovenië en België) en daalden in Cyprus.

  • De rol van inflatie bij het aandrijven van aanzienlijke verhogingen van het minimumloon is dit jaar afgenomen. In plaats daarvan lijkt de minimumloonrichtlijn een opkomende structurele factor te zijn die van invloed is op deze stijgingen, waarbij een toenemend aantal landen hun verhogingen van de minimumlonen koppelt aan vergelijkbare drempels die in de richtlijn als voorbeeld worden genoemd.

  • Uit de beschikbare gegevens blijkt dat het minimumloon slechts in enkele landen 60 % van het mediane loon of 50 % van het gemiddelde loon bedraagt. Niettemin is de Kaitz-index (verhouding tussen het minimumloon en het mediane of gemiddelde loon) de afgelopen twee decennia in de meeste lidstaten gestegen, wat betekent dat de nationale minimumlonen in deze periode meer zijn gestegen dan de mediane en gemiddelde lonen.

  • De belasting- en uitkeringsstelsels kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen tussen het bruto minimumloon en het werkelijke nettoloon (het netto minimumloon). In 2024 varieerde het belastingtarief voor werknemers (inclusief inkomstenbelasting en socialezekerheidsbijdragen voor werknemers) van ongeveer 5 % in België en Estland tot bijna 40 % in Roemenië.

Omzetting van de richtlijn

  • Uit een vergelijkende analyse van de beschikbare (concept)regelgeving blijkt dat de omzetting van de richtlijn niet heeft geleid tot grote wijzigingen in de systemen en methoden die worden gebruikt voor de vaststelling van de wettelijke minimumlonen. De wettelijke aanpassingen waren meestal gering en vormden een aanvulling op de bestaande nationale praktijken.

  • De meeste landen met wettelijke minimumlonen hebben de in artikel 5, lid 2, onder a) tot en met d), van de richtlijn genoemde elementen opgenomen als op zichzelf staande criteria en aanvullingen op de criteria die de nationale loonvormingsorganen op grond van de nationale wetgeving in aanmerking moeten nemen.

  • Wat betreft de indicatieve referentiewaarden die loonbepalers geacht worden te gebruiken om de toereikendheid van de wettelijke minimumlonen te beoordelen (artikel 5, lid 3, van de richtlijn), hebben de meeste landen in hun regelgeving specifieke percentages opgenomen die gebaseerd zijn op gemiddelde of mediane lonen. Deze waarden kunnen enigszins afwijken van de voorbeelden in de richtlijn, variërend van 46 % van het gemiddelde loon in Letland tot 55 % van het verwachte gemiddelde loon in Polen (volgens het wetsontwerp). Sommige landen, zoals Ierland, Nederland en Roemenië, hebben een flexibelere aanpak aangenomen, waardoor waarden in de loop van de tijd kunnen variëren of binnen een bepaald bereik kunnen vallen. In enkele lidstaten, zoals Kroatië en Portugal, is op basis van de ontwerpverordeningen nog niet duidelijk welke indicatieve referentiewaarden zullen worden gebruikt. Andere verwijzen naar andere indicatieve waarden (bijvoorbeeld Slovenië) of helemaal geen (bijvoorbeeld Luxemburg), onder verwijzing naar hun specifieke actualiseringsmechanismen.

  • Verschillende landen hebben de indicatieve (streef)waarden opgenomen in de criteria die loonbepalers in overweging moeten nemen, terwijl andere er uitsluitend naar verwijzen in het kader van de beoordeling van de toereikendheid van de wettelijke minimumlonen, zoals uiteengezet in de richtlijn.

  • De meeste landen met wettelijke minimumlonen hebben hun formele aanpak om de sociale partners te betrekken bij de vaststelling en actualisering van de minimumlonen niet ingrijpend gewijzigd, aangezien dit al een wijdverbreide praktijk is. Sommige hebben echter verfijningen van de regelgeving ingevoerd om specifieke aspecten van deze betrokkenheid te verduidelijken of te versterken.

Minimumloners en hun vermogen om huisvesting te betalen

  • Het percentage werknemers dat het minimumloon verdient, verschilt van lidstaat tot lidstaat en varieert van meer dan 10 % in Portugal, Slowakije en Polen tot minder dan 3 % in Tsjechië, België en Nederland. Niettemin vertonen de meeste lidstaten een opwaartse trend, die in overeenstemming is met het feit dat de minimumlonen de afgelopen 15 jaar sneller zijn gestegen dan het gemiddelde en de mediane lonen.

  • In 2024 stegen de huisvestingskosten in de EU sneller dan de algemene inflatie. Volgens de analyse van Eurofound op basis van de meest recente gegevens van de statistieken van de Europese Unie over inkomens en levensomstandigheden (2023 EU-SILC) werden minimumloners onevenredig zwaar getroffen, aangezien huisvesting een groter deel van hun besteedbaar inkomen uitmaakt (gemiddeld 34,8 %, vergeleken met 26,2 % voor mensen met een hoger inkomen). Onder eenpersoonshuishoudens zagen minimumloners de huisvestingskosten ook vaker als een zware last (35,6 % tegenover 21,7 %).

  • Jonge minimumloners (16-34 jaar, studenten met als hoofdactiviteit onderwijs waren uitgesloten) hebben in veel landen aanzienlijk meer kans dan hun beter betaalde leeftijdsgenoten om bij hun ouders te wonen (48,9 % tegenover 29,1 %). Dit wijst erop dat de huidige minimumlonen een belemmering kunnen vormen voor zelfstandig wonen voor jonge werknemers, waardoor zij geen eengezinswoning kunnen verlaten en hun woonmobiliteit wordt beperkt.

  • De EU-richtlijn minimumlonen is een belangrijke factor geworden bij de vaststelling van wettelijke minimumlonen, waarbij de omzetting in de meeste landen grotendeels volgens schema verloopt. Niet elk aspect is echter opgenomen (of moet) worden opgenomen in nationale regelgeving. Het is aan de nationale loonvormers – met inbegrip van de sociale partners en adviesorganen – om de geest van de richtlijn in de praktijk te handhaven en ten uitvoer te leggen.

  • Aangezien de minimumlonen stijgen ten opzichte van het gemiddelde/mediane loon, verdienen in veel landen meer werknemers een loon dat dicht bij het minimumniveau ligt. Dit vergroot het belang van aanvullend beleid, zoals huisvestingsbeleid, belastingverlagingen of uitkeringen, die de financiële situatie van minimumloners verbeteren.

  • Hoge huisvestingskosten hebben een onevenredig groot effect op mensen met een minimumloon, beperken hun mobiliteit en de algehele levenskwaliteit en kunnen hun economische kansen beperken. Afhankelijk van de relatieve huisvestingskosten en bij de beoordeling van de toereikendheid van minimumlonen, kunnen loonbepalers in de komende jaren rekening houden met de relatieve huisvestingskosten bij de beoordeling van de toereikendheid van minimumlonen en met name tijdens collectieve onderhandelingen.

Dit gedeelte bevat informatie over de gegevens in deze publicatie.

11 van de 20 figuren in deze publicatie zijn beschikbaar voor weergave.

6 van de 22 tabellen in deze publicatie zijn beschikbaar voor weergave.

Eurofound beveelt aan om deze publicatie als volgt te citeren.

Eurofound (2025), Minimumlonen in 2025: jaaroverzicht,Minimumlonen in de EU-serie, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

Flag of the European UnionThis website is an official website of the European Union.
How do I know?
European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions
The tripartite EU agency providing knowledge to assist in the development of better social, employment and work-related policies